Inhoud
- Vierkanten
- Stap 1
- Stap 2
- Stap 3
- Rechthoeken
- Stap 1
- Stap 2
- Stap 3
- Driehoeken
- Stap 1
- Stap 2
- Stap 3
- Stap 4
- Stap 5
- Cirkels
- Stap 1
- Stap 2
- Stap 3
- Stap 4
- Stap 5
De omtrek van een geometrie is de totale afstand eromheen, terwijl het gebied de hoeveelheid oppervlak beschrijft die de figuur gebruikt of bedekt. De berekeningsmethoden voor de omtrek en oppervlakte verschillen voor elk type figuur. Terwijl de oppervlakte van een rechthoek bijvoorbeeld kan worden gevonden door simpelweg de lengte met de breedte te vermenigvuldigen, vereist een cirkel een complexere berekening. Leer hoe je perimeters omzet in gebieden in de meest eenvoudige figuren en dan kun je evolueren naar samengestelde figuren.
Vierkanten
Stap 1
Verdeel de omtrek door vier om de lengte van elke zijde te krijgen, aangezien alle vier zijden van een vierkant hetzelfde zijn. Een vierkant met een omtrek van 36 cm zou elke zijde 9 cm hebben.
Stap 2
Vierkant de lengte van één zijde. Voor een vierkant met zijden van 9 cm is de telling 9 x 9.
Stap 3
Plaats de juiste oppervlaktemeting. Een vierkant met een omtrek van 36 cm zou een oppervlakte hebben van 81 cm².
Rechthoeken
Stap 1
Bepaal de lengte van de basis en de hoogte. Dit zijn de zijden die niet evenwijdig aan elkaar zijn.
Stap 2
Vermenigvuldig de basis met de hoogte.
Stap 3
Plaats de juiste maateenheid.
Driehoeken
Stap 1
Bepaal de lengte van de basis van de driehoek.
Stap 2
Bereken de hoogte van de driehoek.
Stap 3
Vermenigvuldig de lengte van de basis met de hoogte.
Stap 4
Deel door 2.
Stap 5
Plaats de juiste maateenheid.
Cirkels
Stap 1
Deel de omtrek van de cirkel, ook wel de omtrek genoemd, door pi (3.14159265); dit geeft je de diameter van de cirkel.
Stap 2
Deel de diameter door 2 om de straal te meten.
Stap 3
Vermenigvuldig de straal met zichzelf. Een straal van 4 cm vermenigvuldigd met zichzelf zou resulteren in 16 cm.
Stap 4
Vermenigvuldig met pi (3,14159265).
Stap 5
Plaats de juiste maateenheid.