Inhoud
Van de 8e eeuw voor Christus tot de tweede eeuw na Christus maakten alle grote beschavingen in de wereld mee wat de Duitse filosoof Karl Jaspers het 'axiale tijdperk' noemde, een overgangsperiode van polytheïsme en mythische godheden naar een monotheïstisch concept van God en een objectieve set van moraal. In die tijd vertoonden de Grieken verschillende opvattingen over de dood en het leven erna, allemaal afhankelijk van een andere reeks filosofische en religieuze grondslagen.
Hades 'eerste concepten
Vóór de 8e eeuw voor Christus hadden de meeste Grieken een of meer religieuze overtuigingen. De meeste van deze overtuigingen waren de onderliggende angst voor de dood. Het resultaat was dat er vanuit de dood als levend wezen een overtuiging werd ontwikkeld, die de aarde achtervolgde en klaar was om iedereen die hem mishaagt onder ogen te zien. Dit wezen werd bekend als Hades, een godheid aan wie offers werden gebracht om dood en rampen te voorkomen. Men geloofde dat de dood altijd het gevolg was van het mishagen van Hades, en een persoon, toen hij dood was, werd zijn slaaf.
De goden behagen
Net zoals Hades is ontstaan uit angst voor de dood, werd het geloof in andere goden gedeeltelijk gevormd uit de hoop op een gelukkiger leven na haar. De Grieken geloofden dat het lot van een persoon na de dood afhing van hun relatie met de goden. Een goede relatie resulteerde in een vreedzame of heroïsche overgang van deze wereld naar de volgende, en de persoon zou voor altijd als gast in de paleizen van de goden leven. Degenen die echter geen eer betoonden aan de levende goden, zouden een pijnlijke en / of beschamende dood ondergaan en zouden een eeuwige straf in de hel krijgen. In elk scenario zouden alleen de geest van de persoon en de objecten of mensen die met hem worden gedragen, verder reiken dan de wereld.
Plato
Plato, een van de eerste filosofen van het axiale tijdperk, was de eerste die nieuwe opvattingen over religie en filosofie propageerde die de opvattingen over het hiernamaals drastisch beïnvloedden. Voor Plato bestond de mens in lichaam en vorm, en zijn vorm kon niet sterven. Na zijn dood werd zijn ziel bevrijd in een staat van totale spirituele vrijheid. Ironisch genoeg was deze toestand kennelijk in tegenspraak met de gevolgen van iemands aardse gedrag; goede mensen die de bescherming van de wet genoten, zouden worden getroffen door de plotselinge vrijheid in het hiernamaals, terwijl slechte mensen die een hekel hadden aan de wet vreugde zouden voelen bij het plotselinge geluk. Plato's opvattingen kregen weinig populariteit, maar werden geaccepteerd in combinatie met religieuze standpunten die goed gedrag bevredigen.
Aristoteles
Aristoteles breidde Plato's opvattingen over de ziel en het lichaam uit en stelde een hiërarchie van wezens door het hele bestaan voor. Voor zielen was de hoogste perfectie van spirituele wezens een almachtige God, in wiens dienst het aardse bestaan werd gemeten. Goed gedrag werd berekend door een reeks moraal die de ene God belichaamde, en die Aristoteles deugden noemde. Aristoteles 'principes van aards gedrag werden echter niet erg goed aanvaard, aangezien hij de dood van de ziel voorstelde als onderdeel van zijn geloof. Net als de principes van Plato, moest Aristoteles worden gemengd met andere religieuze grondslagen voordat hij populair werd. Velen beschouwen de gecombineerde principes van Plato en Aristoteles als het raamwerk dat de westerse beschaving ontvankelijker maakte voor de uiteindelijke opkomst van het christendom.